reviews
Lars Bröndum / Per Gärdin: Adhara (Creative Sources Recordings cs599)
"Een van de meest interessante Europese saxofonisten is de vanuit Stockholm opererende Per Gärdin. Deze muzikant is alles behalve een crowd pleaser; veeleer is hij een onderzoeker die al spelende steeds zijn eigenwijze zelf is en zijn weg altijd vindt, of dat nu solo is of in gezelschap van andere muzikanten. Beperkingen lijkt hij zich niet op te leggen en samenwerkingen kunnen dan ook leiden tot niet-alledaagse combinaties van instrumenten. Zo liet hij zijn spel samengaan met dat van een kerkorgel en draaitafel-percussie (History of The Lisbon Chaplaincy, met Rodrigo Pinheiro en Pedro Lopes) en met elektronica en drums/percussie (Oblique (Trio), met Travassos en Marco Franco). In zijn recente werk kiest hij voor de lichtere saxofoons: alt en sopraan. Dat deed hij ook voor zijn in november vorig jaar verschenen solo-album Gabo.
Op het nieuwe album Adhara vormt Gärdin een duo met de eveneens Zweedse muzikant Lars Bröndum. Dat is een kersverse muziekprofessor aan de universiteit van Skövde. Bröndum is thuis in compositie en muziektheorie, speelt gitaar, maar is ook zeer regelmatig in de weer met elektronica. Beide muzikanten zijn thuis in moderne gecomponeerde muziek. Zo promoveerde Bröndum in 1992 met een muziektheoretische studie over een kamerconcert van György Ligeti en componeert hij ook zelf. Gärdin voerde in het verleden werken uit van componisten als Cornelius Cardew en Terry Riley.
Componeren doen de twee muzikanten niet op hun gezamenlijke album, of het moet om instant composing gaan. Gärdin is opnieuw te horen op alt- en sopraansax en Bröndum is in de weer met een modulaire synthesizer en een theremin. In zes stukken, waarvan drie kort en drie lang, worden muzikale mogelijkheden en het samengaan van klanken verkend. Opvallend is dat de muziek transparant klinkt; elke noot en elk geluid komt goed naar voren.
Adhara opent met het vijftien minuten durende ‘Wezen’. Een drone van de synth gaat samen met hoge tonen van de sax, waarbij Gärdin veel gebruik maakt van lucht en ook de kleppen van de sax te horen zijn. De saxofonist, die de kunst verstaat om ook als hij snelle notenreeksen speelt een zekere rust uit te stralen, improviseert over een steeds wisselende elektronische ondergrond, want Bröndum is niet van de statische en nauwelijks veranderende drones en doet veel meer dan een drone leggen. Rondstuiterende en opborrelende geluiden, percussieve klanken en bewegingen van links naar rechts geven de muziek een levendig maar ook raadselachtig karakter. Gärdin lijkt het allemaal niets uit te maken. Integendeel: hij voelt zich als een vis in het water in de alsmaar fluctuerende klanken van Bröndum en hij past zijn spel moeiteloos aan op de ingevingen van zijn muzikale kompaan, waarbij hij in zijn vaak lange reeksen een fijn gevoel voor melodie blijft leggen.
Met een kleine elf minuten behoort ook het titelstuk tot de lange stukken op het album. In het begin vervult Bröndum een opvallend melodieuze rol, al blijven het experimentele klanken die hij produceert. Gärdin pareert de veelheid aan elektronische klanken door zijn hoge register aan te spreken en trillers te spelen. Gaandeweg neemt hij de melodische rol over en is Bröndum percussief in de weer terwijl hij tegelijkertijd een drone legt. Verderop speelt Gärdin met veel lucht en met diffuse aanzetten, alsof die met moeite tot stand komen. Bröndum creëert spanning met pulserende geluiden, speelse motieven en incidentele accenten. De saxofonist speelt op de rand van het altissimo-register en eroverheen, terwijl zijn metgezel orgelklanken creëert met zijn synthesizer. Die klanken gaan over in elektronische suspense, die in intensiteit toeneemt.
Langste stuk op Adhara is ‘Sirius C’, dat ruim twintig minuten in beslag neemt. Het begint met percussieve klanken, waar Bröndum een dreigend ruisende drone overheen legt en daar een pulserende hoge toon en glijdende klanken aan toevoegt. Gärdin gaat mee in de gecreëerde spanning door fladderend spel met veel lucht en met hoge tonen. Maar niets blijft hetzelfde in het stuk waarin de beweging zit in de verschillende muzikale vondsten die de beide Zweden uit hun instrumenten toveren. Net als in de andere stukken, zit je er als luisteraar bovenop; in een solopassage zijn naast de gespeelde tonen ook het geluid van de kleppen en van Gärdins ademhaling te horen. De muziek is constant met spanning geladen door de mysterieuze en soms zelfs onheilspellende elektronische klanken. Bröndum brengt echter ook speelse elementen in, zoals een onregelmatig ritme en een melodieus patroon, waarmee hij voor verlichting zorgt. Wat de elektronica-muzikant ook verzint, Gärdins respons is steeds adequaat; geen uitdaging is hem te veel en zijn muzikale is zo groot dat op elke verrassing een creatief antwoord volgt. Zelfs als Bröndum in de laatste fase het volume flink opkrikt, blijft de saxofonist met niet al te opdringerige middelen fier overeind in het muzikale hevigheid om hem heen.
De drie korte stukken bevinden zich tussen de langere stukken in. ‘NGC2362a’ kent onder meer een onvast ritme, alsof de elektronische klanken willekeurig op een toetsenbord worden aangeslagen. Gärdin laveert tussen het hoge en het topregister, wat ook de nodige spanning teweegbrengt. ‘NGC2362b’ kent een intense drone, waaronder onheilspellende klanken zich bewegen. De saxofonist vormt met zijn veelbewogen spel het speelse element. ‘M41’, tenslotte, begint met een glijdende thereminklank, waar onder water spartelende klanken op volgen, die weer worden gevolgd door drukke bliepjes. De combinatie van de klanken werkt ook, zo blijkt even later. Samen met de onverstoorbaar noten producerende altsax leidt het tot een bedrijvig stuk muziek dat gerust nog wat langer had mogen duren.
Wie houdt van een hoorbare muzikale ontdekkingstocht, is bij Bröndum en Gärdin aan het juiste adres. Op Adhara is constant iets gaande, worden nieuwe wegen verkend en lijken de muzikale mogelijkheden nagenoeg onbegrensd. De bovenstaande alinea’s moeten worden beschouwd als ontoereikende schetsen van wat er zoal gebeurt in de muziek van de twee artiesten, die de nodige muzikale ervaring bezitten en die ten volle en vooral inventief benutten. Bröndum en Gärdin putten zich niet uit in muzikaal machtsvertoon, maar brengen op speelse en fantasievolle wijze hun twee muzikale geesten samen, zonder hun individuele stem te verloochenen. Het resultaat is imponerend, ook na ettelijke draaibeurten."
"One of the most interesting European saxophonists is Per Gärdin, who operates from Stockholm. This musician is anything but a crowd pleaser;rather he is a researcher who, while playing, is always his stubborn self and always finds his way, whether solo or in the company of other musicians. He does not seem to impose restrictions and collaborations can therefore lead to unusual combinations of instruments. He combined his playing with that of a church organ and turntable percussion ( History of The Lisbon Chaplaincy , with Rodrigo Pinheiro and Pedro Lopes) and with electronics and drums / percussion (Oblique (Trio)), with Travassos and Marco Franco). In his recent work he opts for the lighter saxophones: alto and soprano. He did the same for his solo album Gabo, which wasreleased in November last year .
On the new album Adhara , Gärdin forms a duo with the also Swedish musician Lars Bröndum. He is a brand new music professor at the University of Skövde. Bröndum is at home in composition and music theory, plays the guitar, but is also very regularly involved with electronics. Both musicians are at home in modern composed music. For example, Bröndum obtained his PhD in 1992 with a music-theoretical study of a chamber concert by György Ligeti and he also composes himself. In the past, Gärdin performed works by composers such as Cornelius Cardew and Terry Riley.
The two musicians do not compose on their joint album, or it must be instant composing. Gärdin can be heard again on alto and soprano sax and Bröndum is busy with a modular synthesizer and a theremin. In six pieces, three of which are short and three long, musical possibilities and the merging of sounds are explored. It is striking that the music sounds transparent; every note and sound comes out well.
Adhara opens with the fifteen-minute 'Wezen'. A drone of the synth is accompanied by high tones of the sax, in which Gärdin makes much use of air and the valves of the sax can also be heard. The saxophonist, who understands the art of radiating a certain calm even when he plays fast notes, is improvising on an ever-changing electronic background, because Bröndum is not a static and hardly changing drones and does much more than a drone. Bouncing and bubbling sounds, percussive sounds and movements from left to right give the music a lively but also enigmatic character. Gärdin doesn't seem to care. On the contrary: he feels like a fish in the water in the ever-fluctuating sounds of Bröndum and he effortlessly adapts his playing to the promptings of his musical companion, in which he continues to create a fine sense of melody in his often long series.
With just under eleven minutes, the title piece is also one of the long pieces on the album. In the beginning, Bröndum plays a striking melodic role, although the experimental sounds he produces remain. Gärdin counteracts the multitude of electronic sounds by appealing to his high register and playing vibrators. Gradually he takes over the melodic role and Bröndum is percussive while at the same time laying a drone. Further on, Gärdin plays with a lot of air and with diffuse starters, as if they are produced with difficulty. Bröndum creates tension with pulsating sounds, playful motifs and incidental accents. The saxophonist plays on the edge of the altissimo register and beyond, while his companion creates organ sounds with his synthesizer. Those sounds change into electronic suspense, which increases in intensity.
Longest stretch on Adhara is 'Sirius C', which takes more than twenty minutes. It starts with percussive sounds, over which Bröndum superimposes a threatening rustling drone and adds a pulsating high tone and sliding sounds. Gärdin follows the created tension through fluttering play with a lot of air and high tones. But nothing remains the same in the piece that contains the movement in the various musical finds that both Swedes conjure from their instruments. Just like in the other pieces, you are on top of it as a listener; in a solo passage, in addition to the tones played, the sound of the valves and Gärdin's breathing can be heard. The music is constantly loaded with tension by the mysterious and sometimes even ominous electronic sounds. However, Bröndum also introduces playful elements, such as an irregular rhythm and a melodic pattern, with which he provides lighting. Whatever the electronics musician makes up, Gärdin's response is always adequate; no challenge is too much for him and his musical is so great that a creative answer follows every surprise.Even if Bröndum boosts the volume considerably in the final phase, the saxophonist remains proudly in the musical fervor around him with not too intrusive means.
The three short pieces are located between the longer pieces. 'NGC2362a' has, among other things, an unstable rhythm, as if the electronic sounds are randomly struck on a keyboard. Gärdin navigates between the high and the top register, which also causes the necessary tension.'NGC2362b' has an intense drone, under which ominous sounds move.The saxophonist forms the playful element with his eventful play. 'M41', finally, starts with a sliding theremin sound, followed by whirling sounds under water, which are again followed by busy beeps. The combination of the sounds also works, as appears later. Together with the undisturbed note-producing alto sax, it leads to a bustling piece of music that could have been a bit longer.
Those who like an audible musical voyage of discovery have come to the right place with Bröndum and Gärdin. On Adhara something is constantly going on, new paths are being explored and the musical possibilities seem almost limitless. The paragraphs above must be regarded as inadequate sketches of what is happening in the music of the two artists, who have the necessary musical experience and who make full and especially inventive use. Bröndum and Gärdin do not exhaust themselves in a musical display of power, but bring their two musical spirits together in a playful and imaginative way, without denying their individual voice. The result is impressive, even after several turns." https://opduvel.com/2019/06/08/lars-brondum-per-gardin-adhara/
Per Gärdin: Gabo (ibnmusik 005)
"Een maand geleden werd op deze site aandacht besteed aan de cd Adharavan de Zweedse muzikanten Lars Bröndum (synthesizer en theremin) en Per Gärdin (alt- en sopraansaxofoon). Een half jaar daarvoor bracht laatstgenoemde een solo-album uit, getiteld Gabo, en dat is een gevalletje ‘beter laat dan nooit aandacht aan besteden’. De saxofonist weet zich niet alleen raad in kleine bezettingen, met vaak een niet-alledaags instrumentarium, maar blijkt ook als solo-artiest interessant werk uit te brengen.
Gärdin is een aanvankelijk autodidact muzikant, maar later is hij ook saxofoon gaan studeren. Daarnaast studeerde hij aan de universiteit van Stockholm ook musicologie, etnologie, filosofie en ideeëngeschiedenis. Al eind jaren zeventig experimenteerde Gärdin met elektronica, in de elektronische muziekstudio in de Zweedse hoofdstad, waar een Buchla synthesizer werd gecombineerd met blaasinstrumenten. Daarnaast speelde de saxofonist ook modern klassieke muziek en was hij te vinden in allerlei kleine ensembles.
Een reis naar Portugal in 2013/2014 leverde drie fraaie uitgaven op: History of the Lisbon Chaplaincy (met Rodrigo Pinheiro op kerkorgel en Pedro Lopes op draaitafel-percussie), Oblique Mirrors (met Pinheiro op piano, Marco Franco op drums en percussie en Travassos op elektronica) en Oblique (trio) (met Franco en Travassos). Daarvoor bracht Gärdin twee solo-albums uit: In Situ (2010) en Loos (2012).
In november van het afgelopen jaar volgde daarop Gabo. De Zweed toont zich op dat solo-album een muzikant die met ogenschijnlijk gemak de ruimte vult en met slechts één instrument (alt- of sopraansax) uitermate weet te boeien. Dat doet de saxofonist zonder gebruik te maken van robuuste technieken. Desondanks heeft zijn vrije muziek een nadrukkelijke ruwe rand, want Gärdin is niet bezig met het maken van zoetgevooisde of welluidende jazz, maar met klankenonderzoek, het uittesten van de mogelijkheden van zijn instrument en het opzoeken en zelfs overschrijden van grenzen.
Gärdin lijkt in alle experimenten de volledige controle te hebben en met rust zijn spel te spelen, zelfs al volgen de noten elkaar in sneltreinvaart op en bivakkeert hij op het randje van overblazen. Dat is een tegenstrijdigheid, maar het is ook wat de muziek van Gärdin zo aantrekkelijk maakt om naar te luisteren. Daar komt bij dat in de dadendrang van de saxofonist ook melodisch wat te beleven valt.
Gabo telt zes stukken. Opener ‘Surya Siddhanta’ is kort. De eerste paar korte motieven roepen wijlen Steve Lacy in herinnering, maar de vergelijking gaat al gauw mank, want de toon (minder droog) en het spel (zachtaardiger) van Gärdin zijn echt anders. Melodiefragmenten vliegen om je oren en de Zweed verrijkt zijn spel met trillers en repeterende patronen. In tweeënhalve minuut wordt een behoorlijk aantal ideeën tentoongespreid.
Alle andere stukken op het album zijn langer dan acht minuten. In ‘Almagest’ horen we Gärdin voor het eerst het gebied tussen clean blazen en overblazen verkennen. De grens naar het topregister wordt regelmatig overschreden, maar de muzikant blijft er niet in hangen. Het bereik van de saxofoon wordt benut en met vingervlug spel weet Gärdin tegelijkertijd zowel melodisch als ritmisch te musiceren. De muziek klinkt dichtbij; je hoort ook de kleppen en soms ook de ademhaling van de saxofonist. Aan de ideeënstroom lijkt geen einde te komen en hoewel de muziek nooit lang in hetzelfde stramien blijft hangen, is het niet moeilijk om logica te ontdekken in het spontane saxofoonspel.
Razendspannend is ‘Aryabhatiya’, waarin Gärdin een andere grens verkent: die tussen lucht en toon. Je hoort de kleppen van de saxofoon overwerk verrichten, maar wat je aan tonen hoort komt daarmee niet overeen. Tegelijkertijd blaast Gärdin alleen lucht door de buis, maar er ontsnappen ook tonen aan het instrument. De lucht die geblazen wordt fungeert als een lange noot, terwijl de tonen en de kleppen onevenwichtige patronen vormen. De hoge tonen die de saxofonist produceert, maken dat de sax soms bijna als een fluit gaat klinken. Overigens hoor je niet alleen de lucht die in het instrument geblazen wordt, maar ook Gärdins inademing speelt een rol in de improvisatie.
In ‘Yisizhan’ is de Zweedse muzikant niet bezig met het maken van een constante stroom geluid, maar laat hij korte stiltes vallen tussen de verschillende korte en wat langere frasen. Het spel is hoog, aanvankelijk met veel lange noten en met een combinatie van technieken, en ook nu is de lucht die door het instrument wordt geblazen te horen. Gärdin creëert een spanningsveld, zowel met wat hij speelt als met wat hij niet speelt: de stilte.
Gärdin is op notenjacht in ‘Suwar-al-Kawakib’. Als vleermuizen fladderen de sopraansax-noten om je heen, waarbij het melodieuze aspect van de muziek opvalt: Gärdin vervalt niet in maniertjes of louter repeterende motieven, maar legt snelle melodielijnen die elkaar in een duizelingwekkend tempo opvolgen. Er zijn wat patronen in het stuk te ontdekken, maar de Zweed varieert daarop en daardoor klinkt zo’n patroon nooit twee keer hetzelfde.
Het album sluit af met ‘Korchab & Pherkad’, met Gärdin op altsax. De techniek met het blazen van lucht, het geluid van de kleppen van het instrument, trillers en het gebruik van het bereik van het instrument, inclusief topregister: het is allemaal eerder voorbij gekomen op het album, maar hier worden de verschillende speeltechnieken net even anders gecombineerd. Overeenkomst is dat ook in deze improvisatie in alle bedrijvigheid veel gevoel wordt gelegd en de muzikant ook melodisch heel wat te vertellen heeft.
Die laatste zin kan als eerste conclusie gelden. Gärdin weet techniek en gevoel perfect te laten samengaan. Het experiment en het onderzoek staan voorop, maar dat gaat niet ten koste van de transparantie. De muziek is technisch knap, inventief, speels en fantasierijk. Gabo is de late aandacht dubbel en dwars waard."
"A month ago attention was paid on this site to the CD Adhara by Swedish musicians Lars Bröndum (synthesizer and theremin) and Per Gärdin (alto and soprano saxophone). Six months earlier, the latter released a solo album, entitled Gabo , and that is a case of 'better late than never pay attention to'. The saxophonist not only knows how to handle small instrumentations, often with unusual instruments, but also appears to release interesting work as a solo artist.
Gärdin is initially an autodidact musician, but later he also studied saxophone. He also studied musicology, ethnology, philosophy and the history of ideas at the University of Stockholm. Gärdin had been experimenting with electronics in the electronic music studio in the Swedish capital since the late 1970s, where a Buchla synthesizer was combined with wind instruments. In addition, the saxophonist also played modern classical music and could be found in all kinds of small ensembles.
A trip to Portugal in 2013/2014 resulted in three beautiful editions:History of the Lisbon Chaplaincy (with Rodrigo Pinheiro on church organ and Pedro Lopes on turntable percussion), Oblique Mirrors (with Pinheiro on piano, Marco Franco on drums and percussion and Travassos on electronics) and Oblique (trio) (with Franco and Travassos). Before that, Gärdin released two solo albums: In Situ (2010) and Loos (2012).
Gabo followed in November last year . The Swede shows that solo album fills a space with seemingly easy music and knows how to fascinate you with just one instrument (alto or soprano sax). The saxophonist does this without using robust techniques. Nevertheless, his free music has an emphatically rough edge, because Gärdin is not concerned with making sweet-voiced or melodious jazz, but with sound research, testing the possibilities of his instrument and searching for and even crossing boundaries.
In all experiments, Gärdin seems to have complete control and to play his game in peace, even though the notes follow each other in rapid succession and he camps on the verge of blowing. That is a contradiction, but it is also what makes Gärdin's music so attractive to listen to. In addition, there is also melodic experience in the urge of action of the saxophonist.
Gabo has six pieces. Opener 'Surya Siddhanta' is short. The first few short motifs remind the late Steve Lacy, but the comparison soon becomes flawed, because Gärdin's tone (less dry) and play (softer) are really different. Melody fragments fly around your ears and the Swede enriches his playing with vibrators and repeating patterns. A good number of ideas are displayed in two and a half minutes.
All other pieces on the album are longer than eight minutes. In 'Almagest' we hear Gärdin explore the area between clean blowing and over blowing for the first time. The boundary to the top register is regularly crossed, but the musician does not get stuck in it. The range of the saxophone is exploited and Gärdin knows how to make both melodic and rhythmic music at the same time. The music sounds close; You also hear the valves and sometimes the breathing of the saxophonist. There seems to be no end to the flow of ideas and although the music never lingers in the same pattern for a long time, it is not difficult to discover logic in the spontaneous saxophone playing.
'Aryabhatiya' is extremely exciting, in which Gärdin explores another boundary: that between air and tone. You hear the valves of the saxophone doing overtime, but what you hear in tones does not correspond to that. At the same time, Gärdin only blows air through the tube, but tones also escape the instrument. The air that is blown acts as a long note, while the tones and valves form unbalanced patterns. The treble produced by the saxophonist means that the sax sometimes almost sounds like a flute. By the way, you not only hear the air blown into the instrument, but Gärdin's inhalation also plays a role in improvisation.
In 'Yisizhan' the Swedish musician is not busy making a constant stream of sound, but drops short silences between the different short and somewhat longer phrases. The playing is high, initially with many long notes and with a combination of techniques, and even now the air blown through the instrument can be heard. Gärdin creates a field of tension, both with what he plays and with what he does not play: the silence.
Gärdin is on a nut hunt in 'Suwar-al-Kawakib'. The soprano sax notes flutter around you like bats, where the melodic aspect of the music stands out: Gärdin does not fall into manners or merely repetitive motifs, but lays fast melody lines that follow each other at a dizzying pace. There are some patterns to be discovered in the piece, but the Swede varies on that and as a result, such a pattern never sounds the same twice.
The album ends with 'Korchab & Pherkad', with Gärdin on alto sax. The technique with blowing air, the sound of the valves of the instrument, vibrators and the use of the range of the instrument, including the top register: it all passed by earlier on the album, but here the different playing techniques are slightly different combined. The similarity is that in this improvisation a lot of feeling is laid in all activities and the musician also has a lot to say melodically.
The last sentence can be the first conclusion. Gärdin knows how to combine technology and feeling perfectly. The experiment and research are paramount, but that is not at the expense of transparency. The music is technically clever, inventive, playful and imaginative. Gabo is well worth the late attention." https://opduvel.com/2019/07/04/per-gardin-gabo/
Per Gärdin, Travassos, Marco Franco: Oblique (trio) (ibnmusik 004)
" “Oblique (trio)” is the newest release by “ibn musik” label. Album was recorded by three outstanding jazz masters – it’s Per Gärdin (alto/soprano saxophones), Travassos (electronics) and Marco Franco (drums, percussion). These three jazz masters are inventive, creative and interesting improvisers. They have original playing style, unique sound and specific playing manner. Musicians had been improvising together many times as a trio and together with other famous jazz stars. Their collective improvisations have versatile, vivid, gentle and innovative sound. Spontaneous solos, bright and passionate melodies, special effects, organic synthesis of acoustics and electronics, original and modern instrumentation with dozens of extended playing techniques – all these elements are the most important things of musical pattern. The music is played with passion and expression – it’s mostly based on free improvisation, avant-garde jazz, fascinating sound experiments and huge variety of unusual timbres.
“Oblique (trio)” has bright musical language and is based on avant-garde jazz elements. The basics of experimental jazz, free, creative and other styles of avant-garde jazz are fused together with modern jazz and mild intonations of contemporary academical music. All compositions are based on free improvisation. It has many effective and glamorous episodes – spontaneous, glamorous, expressive and bright solos are the most effective and beautiful places of all album. Musicians are paying the highest attention to sound experiments, inventive musical decisions and creation of fresh and innovative sound. By using dozens of modern playing techniques, extended and extraordinary ways of playing and other elements of musical language, they create bright and innovative musical language. The musical pattern is rich and based on polyphony elements. Independent melodies have their own and original musical language, specific melodic intonations, bright and effective solos, turbulent culminations or relaxing pauses. All the melodies and rhythmic elements are gently mixed together in one place, even though, it’s highly contrasting with each other. The instrumentation is colorful and bright – it has wide range of different playing techniques, colors, timbres and sounds, which are produced by each musician. That makes an effort to colorful and gorgeous background. Saxophones melodies by Per Gärdin are filled with expressive solos and passionate melodies. Improviser masterfully switches between different playing techniques, moods, expressions and characters. His improvisations are filled with rapid and active solos, virtuosic and charming passages, rigorous, turbulent, sharp and vibrant blow outs, dramatic culminations, sharp harmony, dynamic rhythmic and versatile, expressive and passionate melodies. These elements are mixed with calm, abstract, silent and lyrical episodes, which are based on abstract musical pattern and have suggestive and effective sound. Saxophonist demonstrates his own sound and unique playing manner – his pplaying style has interesting, bright, luminous and vivacious sound. Electronics section is leaded by Travassos. Glitch, drone, sound alterations, imitations and modifications, special effects, the sounds of computer and electronics devices and many other similar playing techniques are used here. It makes the sound even more live, energetic and interesting. Marco Franco drums and percussion are highly contrasting with each other and gently goes along together with saxophones. Expressive, rapid and fast solos, bright and dramatic culminations, original and inventive musical decisions, charming and suggestive special effects, loud drum rolls and silent pauses – these and many other elements are fused together in one place. The music of this album has passionate and bright sound – it was created by three outstanding improvisers, which are doing their best to create fresh and inventive sound of music." https://avantscena.wordpress.com/2018/07/15/per-gardintravassosmarco-franco-oblique-trio-ibn-2018/
______________________________________________________________
"De Zweedse saxofonist Per Gärdin vertoefde in 2013-2014 enige tijd in Portugal en dat werpt nog steeds zijn vruchten af. Gärdin speelde met The Red Trio en andere muzikanten uit de jazzscene in Lissabon. De Zweed maakt al lange tijd muziek, vaak in kleine gezelschappen en soms in ongebruikelijke bezettingen. In 2010 en 2012 bracht hij twee solo-albums uit, In Situ en Loos. Vorig jaar verraste hij met History of The Lisbon Chaplaincy, een opname uit de Portugese periode. Het was een samenwerking met Rodirgo Pinheiro op kerkorgel en Pedro Lopes op elektronica.
Pinheiro is ook lid van The Red Trio en in 2015 waren hij en Gärdin te horen op Oblique Mirrors, de Portugees op piano en de Zweed op alt- en sopraansaxofoon. De andere twee leden van het kwartet waren Travassos op elektronica en Marco Franco op drums en percussie. Die twee muzikanten zijn ook te horen op het nu verschenen Oblique (trio). Het is dus opnieuw een niet-alledaagse bezetting met een elektronische component.
Gärdin was al vroeg geïnteresseerd in het samengaan van akoestische instrumenten en elektronica, getuige zijn samenwerking met Thomas Sjöland in de jaren 1979-1982, waarbij een Buchla synthesizer met blaasinstrumenten werd gecombineerd. Travassos is een elektronica-muzikant die zich in de vrije improvisatie kennelijk als een vis in het water voelt, want hij weet met meer en minder subtiele bewegingen en geluiden de sound van het trio te kleuren.
Franco is onder andere bekend van The Attic, van Rodrigo Amado en Gonçalo Almeida en Franco, een van de mooiste jazzplaten die vorig jaar zijn verschenen. Hij verraste vriend en vijand met het solo-album Mudra, waarop de Portugees piano speelt in een klassiek idioom. Op Oblique (trio)is hij echter weer op drums en percussie te horen, op een vrije en onbevangen wijze, niet als stuwende motor of ritmische gangmaker, maar als onderzoekend muzikant, direct aansluitend bij wat de andere twee muzikanten doen.
Het album telt vier vrij lange stukken die allemaal even tijd nodig hebben om hun schoonheid prijs te geven. Het zijn beslist geen hapklare brokken die het trio serveert, maar weerbarstige stukken die enige moeite kosten om te doorgronden. Dat gebeurt zonder muzikale krachtpatserij of effectbejag, maar puur door het beproeven van de muzikale mogelijkheden, individueel en in het samenspel.
Gärdin kiest voor twee vrij lichte saxofoons, de alt en de sopraan. Daarmee schept hij mogelijkheden voor Franco en Travassos om als het ware onder zijn hoge klanken te manoeuvreren. Die hoge tonen is waar de saxofonist direct mee begint, niet helemaal clean gespeeld maar alsof het aanzetten van de tonen wat moeizaam gaat. Gärdins snelle notenreeksen zijn altijd met een fijn gevoel voor melodie behept, hoewel de saxofonist feitelijk niet echt melodieën speelt, maar al zoekend zijn weg vindt.
Franco legt aanvankelijk zware accenten, terwijl hij met trommels, belletjes en kleine bekkens ook een lichtere touch daaraan toevoegt. Verderop weet hij op gebroken ritmische wijze de toon te zetten. De experimentele elektronica van Travassos is zo nu en dan verantwoordelijk voor een drone, maar vaker voor allerlei moeilijk te duiden geluiden, die soms een dreigend en soms alleen een vervreemdend effect hebben. Een enkele keer weet hij een een zware uitschieter te produceren, zoals aan het einde van ‘wry’.
De drie muzikanten zijn constant in beweging, van elkaar weg of naar elkaar toe, individueel en samen zoekend naar… Ja, wat eigenlijk? De vier stukken zijn zonder vooropgezet plan gestart, zo klinkt het althans. De richting waarin de muziek zich beweegt is dan ook alles behalve voorspelbaar. Precies daar zit de kracht van dit trio: de muzikanten houden je op het puntje van je stoel doordat nooit zeker is wat de volgende muzikale move zal zijn. Ondertussen weten zij wel op fraaie wijze te improviseren, soms in elkaars vaarwater tot de mooiste resultaten te komen of juist los van elkaar te schitteren, maar dan zonder de anderen uit het oog te verliezen. Steeds is sprake van samenhang.
Alle genoemde ingrediënten bij elkaar zorgen ervoor dat Oblique (trio) een innovatief en kleurrijk album is, waarop drie muzikanten individuele expressie en gevoel voor muzikale context op indrukwekkende wijze combineren. Zoals gezegd: het is geen makkelijke kost, maar wie de moeite neemt een paar keer intensief te luisteren, zal de muzikale diversiteit en plooibaarheid op waarde weten te schatten." https://opduvel.com/2018/08/14/per-gardin-travassos-marco-franco-oblique-trio/
Per Gärdin/Pedro Lopes/Rodrigo Pinheiro: History Of The Lisbon Chaplaincy (Creative Sources cs432)
"It's interesting just how much place influences a recording. Was the session captured in a hermetically sealed studio or a noisy jazz club? Is the sound engineered or merely captured? And how does the architecture of the recording space effect the sound? Sound experimentalist Pauline Oliveros often recorded in an empty water cistern, timing notes against the ping-pong reverberations. The trio of Per Gärdin, Pedro Lopes, and Rodrigo Pinheiro recorded with what can only be described as their fourth member, St. George's Church, which was consecrated in 1889. To be more specific, the church holds the Fincham Pipe Organ, which plays a major role here.
Rodrigo Pinheiro sat at the keyboard of the mighty organ. He is probably best known as the pianist for the acclaimed Red Trio and has recorded with John Butcher and released Oblique Mirrors (ibnmusik, 2015) with Gärdin. Per Gärdin's saxophone immediately calls to mind Evan Parker's Whitstable Solo (psi, 2010) recorded in the UK's St. Peters. However, it may recall the sound of John Lurie, the mastermind of the 80s/90s Downtown sound, even more. The third member (or fourth, depending on your math) is turntablist Pedro Lopes.
Their concert, captured in this single 43 minute track, has an otherworldly quality. Not so much spiritual, as supernatural, with Gardin's saxophone taking flight with the sound of bird calls, and Pinheiro's organ resounding like the wind carving out caverns. The addition of Lopes' turntable isn't so much sampling as it is percussive and a drone generator. The entire performance is not unlike a futuristic arboretum or sanctuary for robots. A dream Philip K. Dick once had. Highly recommended." - Mark Corroto https://www.allaboutjazz.com/history-of-the-lisbon-chaplaincy-per-gardin-pedro-lopes-rodrigo-pinheiro-creative-sources-recordings-review-by-mark-corroto.php
______________________________________________________________
"Não tenho registo de alguma vez se ter utilizado dois instrumentos tão diferentes quanto um órgão de igreja (pelo pianista Rodrigo Pinheiro) e um par de gira-discos (por Pedro Lopes), representativos de duas realidades musicais bem distintas, uma de tradição sacra, a outra bem mundana, nascida nos circuitos da música de dança – ainda que os ditos gira-discos sejam aqui tocados como um dispositivo de percussão e não segundo as técnicas de “scratch” do DJing. Já vários exemplos de associação de um saxofone (o soprano e o alto de Per Gardin) e um órgão de tubos existem na música improvisada, como o muito especial co-protagonizado por Evan Parker e Sten Sandell. O curioso nestas últimas incursões é que o factor de elevação mística induzido pelo mais cristão de todos os espécimes da organologia ocidental se manteve intacto, já não acontecendo isso neste “History of the Lisbon Chaplaincy”.
A abordagem percussiva de Lopes não retira às “turntables” a sua natureza instrumental electrónica, e tanto assim que o próprio Fincham (o da St. George’s Church de Lisboa, também conhecida como Igreja dos Ingleses) de Pinheiro soa frequentemente como um sintetizador – nesse aspecto aproximando-se mais do que o mesmo faz com um iPad ou com um Fender Rhodes traficado por pedais de guitarra eléctrica do que com o piano preparado. Pesada, densa, obscura, misteriosa, esta música não é uma versão negra das missas brancas, mas outra coisa. A dimensão espiritual do disco não é necessariamente menor – o que ouvimos convida-nos igualmente à meditação e à instrospecção -, mas sem dúvida que tem muito menos conotações religiosas. Um saxofonista como Gardin, com um percurso de experiências tão distintas quanto as de interpretar as músicas de Terry Riley e Don Cherry, está neste contexto como peixe na água e, tal como os seus parceiros portugueses, pega nas linguagens-tipo escolhidas como base para criar um esperanto que largamente as transcende. Mas se dá gosto ouvi-lo a serpentear por entre as massas de som dos seus companheiros, são estes que mais nos chamam a atenção. O que Lopes e Pinheiro vão fazendo surpreende-nos a cada instante…" - Rui Eduardo Paes http://jazz.pt/ponto-escuta/2017/07/04/gardin-pedro-lopes-rodrigo-pinheiro-history-lisbon-chaplaincy-creative-sources/
______________________________________________________________
"Alla rum, allting som finns omkring musiken är förstås medspelare. Fast ibland tar jakten på det perfekta ljudet bort den aspekten. Var det egentligen det John Cage ville påpeka med sitt komponerade stycke 4’33”som ju bara är två långa pauser? Av och till dyker inkännande musiker upp som vill ta till vara dessa slumpartade medaktörer. Och därmed tar de till vara en hel del av ljudkonstens erövringar. Per Gärdin, Pedro Lopes och Rodrigo Pinhero har bjudit in ett kyrkorum i Lissabon. Ekot är enormt, ljudet blir som en stor luftig bulle. Efterklangen är betydande, alla musikerna spelar lika mycket med efterbilden av sig själva. Och då gäller helt andra förutsättningar än på en vanlig scen. Gärdins saxofon rör sig som en tecknares penna, där byggnadens diffusa rum på något vis ska avbildas fast stora delar av den befinner sig i halvmörker. Han låter oss ana, prövar, reagerar. Slagverket kastar av och an hårda försök mot konstruktionen, som om det ville efterlikna något sådant i själva musiken. Orgeln är helt övermodig, då den tänker sig vara rummet, och fylla det med olika färger. Och tillsammans lyckas alla tre hålla mig kvar i ett rum jag aldrig sett, bara hört." - Thomas Millroth https://orkesterjournalen.com/wordpress/?p=22754
Per Gärdin/Rodrigo Pinheiro/Marco Franco/Travassos: Oblique Mirrors (ibnmusik 003)
"Listening to the free improvisation recording, Oblique Mirrors brings to mind a most memorable line from the film The Usual Suspects, where Kevin Spacey as Roger "Verbal" Kint says, "The greatest trick the Devil ever pulled was convincing the world he didn't exist. And like that, poof. He's gone."
Maybe its the evanescent nature of instant composing that evokes the "can't step in the same river twice" maxim, or maybe the sound experience of such a delicate recording as this, is asking you to live in the moment. Luckily, this is a recording and not concert. Listeners can return to the sounds over and over
The Oblique Mirrors recording may be ephemeral, as this was a meeting between the Swedish saxophonist Per Gardin and the Portuguese players, Rodrigo Pinheiro, Marco Franco, and Travassos in Lisbon, 2014. This unique Swedish/Portuguese collaboration brings together Pinheiro, the pianist for RED Trio, Franco, the drummer for Rodrigo Amado's Lisbon Improvisation Players, and Travassos, who has manipulated electronics for Luis Lopes.
The reference point here is to Evan Parker's trio. Gärdin is a talented saxophonist, with two compelling solo recordings, in situ (IBN Music, 2010) and Loos (IBN Music, 2012). He is able to effortlessly apply that wavy/squiggle Parker sound to his extended technique arsenal.
While Gärdin may be the unconscious focus here, the persuasive playing of his partners shapes the recording. Pinheiro's piano, whether he plays the insides or out, is the rhythmic and percussive backbone of the recording. Franco and the minimal electronics of Travassos supply the frosting. Impressive stuff here." - Mark Corroto http://www.allaboutjazz.com/oblique-mirrors-per-gardin-rodrigo-pinheiro-marco-franco-travassos-ibn-musik-review-by-mark-corroto.php
_____________________________________________________________
"Oblique Mirrors, a release from the quartet of Per Gärdin, Rodrigo Pinheiro, Marco Franco and Travassos, is free jazz-inflected improvisation in an unorthodox format. The unorthodoxy consists in the group's configuration: Gärdin's alto and soprano saxophones, which are largely responsible for the music's free jazz tincture, are at the forefront, but rather than being supported by a rhythm section per se, they are accompanied by the more unconventional combination of piano (Pinheiro), drums and percussion (Franco) and electronics (Travassos).
The music itself moves in and out of free jazz territory, alluding as well to late 20th century modernism and contemporary electroacoustic experimentalism. A track like focal point, the opening piece, centers on the kind of line-and-energy playing associated with free jazz by presenting a hyperkinetic polyphony dominated by soprano sax. By contrast the more introverted and texturally-focused tracks refraction and sphere turn attention to a soundscape of subtle colors and microsounds marked by Pinheiro’s fine-grained, inside-the-piano work and Travassos’ restrained electronics. The closing track, aperture, returns to the free jazz side of things in a collision of soprano sax and percussion augmented by percussion-like metallic timbres from piano and electronics." - Daniel Barbiero http://avantmusicnews.com/2016/01/25/amn-reviews-gardin-pinheiro-franco-travassos-oblique-mirrors-ibn003/
_____________________________________________________________
"Per Gärdin spelar sopran och altsax. I tätt virtuost flöde. Här i ett samarbete med portugisiska musiker, Rodrigo Pinheiro, piano, Marco Franco, slagverk, Travassos, elektronik, namn som dyker upp i olika improsammanhang från den musikaliskt livaktiga iberiska halvön.
Det är kultiverad, utmärkt musik som rör sig långsamt framåt, trots snabba fingrar, med en stor förtätning, skarpa konturer och, måste jag säga, ganska stort mått av abstraktion. Det här är inte spräckmusik, det är inte musik som lägger sig över huden. Skarpt, vasst, perfekt, så kan det höras.
Gärdin spelar sin sax tätt och nära de andra. Instrumenten har liksom trängt ihop sig. Slagverket har ett perfekt avvägt ljud, inpassen är precisa och markerar en slingrande väg framåt. Det liknar en väldig teckning till slut, där de olika instrumenten skapar skuggor och ljus. Pinheiros piano låter både innanför och utanför innanmätet. Svävande klanger, som bor grannar med små ljud i slagverket.
Hela den flödande musiken är ett sammansatt skuggspel av minimala ljud, ibland kommer något i fokus, liksom skjuter fram sig i ett överraskande inpass. Ett avsteg från den ganska jämna ljudbilden. Det är lätt att lyssna förbi Travassos elektronik, men den finns där i bakgrunden, liksom på avstånd och som en disig spegel för de andra.
I sina långsamma och ljusskimrande stunder i låg dynamik klingar den här musiken mer som utsökta stycken ljudkonst, som ekar av natur. ”Sphere” till exempel rasslar lätt från pianots inre, övertoner svävar och slagverket sitter liksom och muttrar för sig själv. Effekten är ett stillastående spegelspel.
Det är en musik som kräver mycket och koncentrerat lyssnande. Den är oflörtig men kräver mycket av musikerna själva. Så mycket att varje ny lyssning släpper ifrån fler och fler små detaljer.
Om jag skulle välja ett spår, skulle det inte vara de täta energirika styckena som pumpar svärta och ljus framåt, nej, då skulle jag hellre återvända om och om igen till lågmäldheten, det upplösta, det litet splittrade utan sammanhängande rytmer. Assymetrin och håligheten i ”Sphere” är mästerlig. Som att andas orgelbundet av upphetsning inför oväntade naturupplevelser. En nattfjäril drar förbi, en groda kväker." - Thomas Millroth http://www.soundofmusic.nu/recension/gardin-rodrigo-pinheiro-marco-franco-travassos-oblique-mirrors
"Per Gärdin plays soprano and alto sax. In a virtuosic flow. Here, in collaboration with Portuguese musicians Rodrigo Pinheiro, piano, Marco Franco, percussion, Travassos, electronics, names that show up in different improvising situations from the musically vibrant Iberian Peninsula.
It is cultured, excellent music that moves slowly forward, despite the fast fingers, with a large densification, sharp contours and, I must say, quite a large degree of abstraction. This is not spräckmusik, it's not music that settles over the skin. Sharp, edgy, perfect, so it might be heard.
Gärdin plays his sax tight and close to the others. The instruments have sort of crowded together. The percussion has perfectly balanced sound, the interjections are precise and marks a winding road ahead. It resembles a huge drawing in the end, where the different instruments creates shadows and light. Pinheiros piano sounds inside and outside the frame. Floating sounds, which are neighbors with small sounds in the percussion.
The entire flowing music is a composite shadow play of minimal sounds, sometimes something is slightly in focus, like pushing itself to the front in a surprising interjection. A departure from the rather smooth sound. It's easy to listen past Travassos electronics, but it is there in the background, as in the distance and as a hazy mirror for the others.
In its slow and light shimmering moments in low dynamics this music sounds more like exquisite pieces of sound art, with echoes of nature. "Sphere" for example rattles lightly from the piano's interior, overtones floats and the percussion sits and mutters to itself. The effect is a stationary mirror game.
It is a music that requires a lot, and concentrated listening. It is non-flirty but requires a lot of the musicians themselves. So much so that each new listening releases more and more small details.
If I had to choose a track, it would not be the dense energetic pieces that pumps darkness and light forward, no, then I would rather return again and again to the low-key, the dissolved, the slightly shattered without coherent rhythms. The asymmetry and the cavity of the "sphere" is a masterly done. Like breathing irregularly of excitement of the unexpected nature. A moth passes by, a frog croak."
______________________________________________________________
"Swedish saxist Per Gardin came to visit DMG earlier this month (11/2015) and left us with one of his CDs. I had not heard of Mr. Gardin before this disc but was impressed nonetheless. The other three members of this quartet are actually from Portugal and there seems to be some sort of Scandinavian/Portugese connection going on. The pianist here, Rodrigo Pinheiro, is a member if the RED Trio who have five discs out on the Clean Feed & NoBusiness labels and has also worked with danish saxist Lotte Anker. The drummer, Marco Franco, can be heard with several other Italian musicians on Slam, FMR * Creative Sources labels. Travassos, the electronics player, can be found in a trio called PAO who have a CD on the Shhpuma label. There is a strong connection going on here between the players, free-flowing yet sailing and soaring together. Mr. Gardin plays soprano on the first long piece and both he and the pianist play well together with layers of swirling lines criss-crossing and connecting in different places. There is a spacious, dreamy quality to this music. Time slows down so that we can hear or feel the subtle, yet quirky tapestry. The electronics are often more minimal and sometimes in the distance. Their pianist plays inside the piano on occasion and all four members work most carefully at creating an often suspense-filled ambiance throughout. I was trying to determine if this music had a certain European sound or approach but it seems to me that this sort of free improv is a language of its own. Often engaging without ever going too far out." - Bruce Lee Gallanter, DMG
http://www.downtownmusicgallery.com/Main/news/Newsletter-2015-11-20.html
Red Trio & Per Gärdin Galeria ZDB, Lisboa, 28 Set 2013
"O RED Trio já se notabilizou pelas colaborações que tem encetado. Apesar de ter arrancado como simples trio, a história do grupo tem passado sobretudo pelas parcerias que tem estabelecido com outros músicos. O saxofonista John Butcher e o trompetista Nate Wooley foram os casos mais notáveis destas colaborações, tendo o grupo lisboeta actuado ao vivo e gravado com estes músicos - Empire com o primeiro; Stem com o segundo.
O trio acaba de lançar o seu quarto álbum - Rebento, uma edição da lituana No Business Records - em que regressa à sua essência de trio, sem convidados. Contudo, para celebrar esse lançamento, o trio não resistiu a encetar uma nova colaboração. Desta vez o parceiro foi o saxofonista sueco Per Gärdin, com quem aspiraram formar, ainda que temporariamente, um quarteto – apresentaram-se ao vivo em Coimbra (Salão Brazil, na noite anterior) e agora na Zé dos Bois.
Do contrabaixo de Hernâni Faustino, da bateria de Gabriel Ferrandini e do piano (vertical) de Rodrigo Pinheiro nasceu uma música improvisada a fluir naturalidade. O trio evidenciou desde logo as características que marcam a sua música: democracia, equilíbrio, originalidade. O saxofonista Gärdin conseguiu integrar-se rapidamente na dinâmica do grupo e foi facilmente envolvido no espírito colectivo.
Partindo não só da sonoridade típica de cada instrumento, mas também de técnicas extensivas, a música do trio evoluiu rapidamente para crescendos enérgicos, com os quatro instrumentos a atingirem depressa níveis de saturação. Apesar de habitualmente o grupo explorar texturas e detalhes mais subtis e contidos, desta vez o grupo optou por seguir uma contínua exploração enérgica, sempre com alta intensidade.
No saxofone (primeiro soprano, depois alto) o sueco Per Gärdin foi acompanhando as sugestões lançadas por cada um dos instrumentos, contribuindo para a massa sonora espessa. Os quatro músicos optaram por continuar a estratégia ao longo de toda a actuação, que acabou por se revelar muito coerente, numa permanente tensão vigorosa." - Nuno Catarino http://bodyspace.net/ao-vivo/1562-red-trio-per-gardin/
"The RED Trio has distinguished itself by starting new collaborations. Though it has booted as simply a trio, the group's history has gone over the partnerships it has established with other musicians. Saxophonist John Butcher and trumpeter Nate Wooley were the most notable cases of these collaborations, with whom the group played live and recorded in Lisbon - with the first Empire, Stem with the second.
The trio has just released its fourth album - Rebento, a release by the Lithuanian No Business Records - which returns to its core trio, no guests. However, to celebrate this release, the trio could not resist to start a new collaboration. This time the partner was the Swedish saxophonist Per Gärdin, which aspired to form, even temporarily, a quartet - they showed up live in Coimbra (Salão de Brazil the night before) and now at Zé dos Bois.
The bass of Hernani Faustino, the drums of Gabriel Ferrandini and the piano (vertical) by Rodrigo Pinheiro gave birth to an improvisation that flowed naturally. The trio immediately showed the characteristics that marks its music: democracy, balance, originality. Saxophonist Gärdin was able to integrate quickly the dynamics of the group and was easily involved in the collective spirit.
Leaving not only the typical sound of each instrument, but also extensive techniques, the music of the trio quickly evolved into energetic crescendos, with the four instruments quickly reaching saturation levels. Although usually the group explore subtle textures and details, this time the group decided to follow a continuous energetic exploration, always with high intensity.
On saxophone (soprano first, then alto) the Swede Per Gärdin was following the suggestions thrown by each of the instruments contributing to the thick sound mass. The four musicians chose to continue the strategy throughout the performance, which turned out to be very consistent, a constant vigorous tension."
Per Gärdin: loos (ibnmusik 002)
"Swedish, Stockholm-based free improviser, saxophonist Per Gärdin continues to expand his solo art on this, his sophomore album which follows In Situ(released on his own label, Ibn Musik, 2010). This album is a set of improvisations for solo saxophone Gärdin's musical resume includes collaborations with other prominent Swedish improvisers such as the pianist Lisa Ullén, and guitarist David Stackenäs, and also a recent tour with the Portuguese RED Trio.
loos is a set of 15 solo improvisations for soprano and alto saxophones. It is a methodical study of the sonic spectrum of these instruments with a conscious effort to present a personal language and sound, incorporating the innovative developments of sax players such as Evan Parker and Steve Lacy but not shadowed by their unique language. Gärdin has an impressive control on both instruments and his playing is associative and free flowing. He moves between the intense and urgent mode as on "Nan II" to the exploratory on "Skox (for s.l.)" (referencing Polish science fiction writer Stanislaw Lem as well as Lacy) to the fragile and contemplative series of the seven short "K" improvisations, wit acy) to the fragile and contemplative series of the seven short "K" improvisations, with a subtle use of overtones, and the strict minimalism of "Re: call II."
The two longest improvisations, "Nan III" and "Dr Trana" feature Gärdin using extended breathing techniques in order to weave a dense mosaic of sounds, changing tempos, and feelings in an arresting manner, tough the demanding spirit of the entire album." - Eyal Hareuveni, All About Jazz http://www.allaboutjazz.com/php/article.php?id=45869#.UpyDMMTuLD5
_____________________________________________________________
"Per Gärdin är en Stockholmsmusiker som funnits med i olika improvisationssammanhang under många år. Längre tillbaka i ett samarbete på EMS, Elektronmusikstudion i Stockholm.
På senare år har han spelat med musiker som Niklas Korsell, David Stackenäs och Lisa Ullén. Han har även tidigare medverkat i Total vibration, en grupp baserad i Spanien som spelat musik av Don Cherry. Ofta har Gärdin även spelat solosaxofon och på egna bolaget IBNmusik finns ytterligare ett album med soloimprovisationer, In situ, som kom 2010.
Och solospel på alt och sopransax är även det som bjuds på nya albumet Loos. På de två spår som heter Re: call I och II har Gärdin dubbat in ytterligare en saxofonstämma och på längsta spåret Dr trana finns något svagt elektroniskt brus i bakgrunden. Resten innehåller enbart en saxofon. När det gäller solospel, speciellt på sopransax, är det svårt att inte associera till Steve Lacy som inspiriationskälla. Tankarna går också i den riktningen när den improvisation som heter skox är tillägnad S.L. Hälsningen gäller dock science-fiction författaren Stanislaw Lem. Så var det med den gissningen.
Gärdin är ändå först och främst sig själv och utforskar uppdykande infall med snabba tonföljder, där han hastigt letar fram några varianter på en idé och sedan går vidare till nästa. Så är till exempel alla de spår som heter K (k för kort, eller?) mellan 1 och 2 minuter långa och här är även tempot betydligt lägre i flera avsnitt. Lite paradoxalt, korta stycken som spelas långsamt. Men just den där hastigt uppmålade skissen känns som ett fruktbart arbetssätt. Avslutningen i ”K-serien”, K IIIb är en vacker och lyrisk vilopunkt jämfört med flera andra partier som är musikaliskt förtätade och kräver full koncentration av lyssnaren.
De tre stycken som heter Nan I-III spelas alla på altsax och här tar Gärdin sig lite mer tid att metodiskt utveckla några spelidéer, vilket kanske bidrar till att det blir något enklare att följa hans associationer.
Sammantaget är detta krävande musik, där man ändå efter en stunds lyssnande faller in i en märkligt rogivande och meditativ stämning. Intressant musik, skickligt genomförd och där Gärdins fokusering och totala koncentration imponerar." - Jan Strand http://www.orkesterjournalen.com/recensioner/pa-skiva-alfabetisk-lista/3152-per-gardin-loos
"Per Gärdin is a Stockholm musician that have been around in various improvisational contexts for many years. Farther back in a collaboration on EMS, The Electronic Music Studio in Stockholm.
In recent years he has played with musicians such as Niklas Korsell, David Stackenäs and Lisa Ullén. He has also starred in Total vibration, a group based in Spain playing music by Don Cherry. Gärdin also has played solo saxophone and on his own label IBNmusik there is another album of solo improvisations, in situ, released in 2010.
And solos on alto and soprano sax are also offered on the new album Loos. On the two tracks called Re: call I and II Gärdin has added one more saxophone part and on the longest track Dr. Trana some faintly electronic sound is heard in the background. The remaining tracks contain only one saxophone. When it comes to solo play, especially on soprano sax, it's hard not to associate with Steve Lacy as an inspiriation. My thoughts also go in that direction when the improvisation called skox is dedicated to SL The dedication is however to science-fiction writer Stanislaw Lem. So much for that guess.
However, Gärdin is still first and foremost himself and explores emerging ideas with rapid notes, where he quickly finds some variations on an idea and then goes on to the next. So, for example, all of the tracks called K ( k for short, right? ) are between 1 and 2 minutes long and here the tempo also is significantly slower in several sections. Somewhat paradoxical, short pieces played slowly. But that quickly painted sketch feels like a fruitful approach. The end of the "K series" K IIIb is a beautiful and lyrical resting point compared with several other parts who are musically dense and requires full attention of the listener.
The three pieces Nan I- III is played all on alto sax and here Gärdin gives himself a little more time to methodically develop some ideas, which might help to make it somewhat easier to follow his associations.
Overall this is demanding music, and yet after a few minutes you fall into a strangely soothing and meditative atmosphere. Interesting music, ably conducted and where Gärdins focus and total concentration is impressive."
________________________________________________________
"[saxofonfest] Med Loos släpper den Stockholmsbaserade saxofonisten Per Gärdin sin andra soloskiva på det egna bolaget ibnmusik. Med alt- och sopransaxofon rör han sig flyhänt och med känsla i något skissartade låtar. Att med sopransaxen ta sig förbi giganter som Steve Lacy och Evan Parker är nästintill omöjligt. Å andra sidan är det inte ett måste, man kan mycket väl inkorporera deras musikaliska språk i det egna utan att plagiera. Per Gärdin lyckas med detta. I två varianter – ”re: call I” och ”re: call II” – hör jag dessutom Terry Rileys sopransax när Gärdin med lätt anslag upprepar snabba fraser som fortlöpande förändras. Det är mycket fint. Sopranen återkommer på skivans längsta låt – ”dr trana” – där den samsas med något som skulle kunna vara en kula som snurrar i en träskål (men inte är det). Om än saxofonens klanger rör sig i snabba rörelser skapar Gärdin en meditativ känsla. Huvuddelen av skivan ägnas dock åt altsaxen. I sju låtar med en längd på ungefär två minuter styck är det som att Gärdin tar upp det musikaliska skissblocket. Klangerna blir något längre och grövre och de snabba vandringarna inte lika vanliga. Om det är altsaxens både bredare register och djupare klang som frammanar detta vet jag inte. Annorlunda är det dock jämfört med sopransaxofonen. Och jag gillar det skissartade, en snabb koncentrerad stund, sedan vidare. Och tveklöst har Per Gärdin förmågan att hålla det intressant." - Magnus Nygren, Soundofmusic http://www.soundofmusic.nu/recension/gärdin-loos
"[Saxophone party] With Loos the Stockholm-based saxophonist Per Gärdin releases his second solo album on his own label ibnmusik. With alto and soprano saxophones he moves deft and with feeling over some sketchy songs. To get past giants such as Steve Lacy and Evan Parker on the soprano saxophone is next to impossible. On the other hand, it is not a must, you may well incorporate their musical language into your own without plagiarizing. Per Gärdin succeeds with this. In two variations - "re: call I" and "re: Call II" - I also hear Terry Riley's soprano sax when Gärdin with light touch repeats fast phrases that are continuously changing. It is very nice. The soprano returns on the disc's longest song - "Dr. Trana" - where it is intermingled with something that could be a ball that spins in a wooden bowl (but is not). Albeit the saxophone sounds move in fast motion Gärdin creates a meditative feeling. The bulk of the disc is devoted, however, to the alto sax. In the seven tracks with a length of about two minutes each it's like Gärdin takes up the musical sketch pad. The sounds will be slightly longer and thicker and the fast meanderings are less common. If there is the alto's both wider range and deeper sound that evokes this I do not know. It is nevertheless different compared with the soprano saxophone. And I like the sketchy, a quick concentrated moment, then on. And undoubtedly Per Gärdin has the ability to keep it interesting."
Per Gärdin: in situ (ibnmusik 001)
"...Han öppnar rum där Terry Riley loopar sin saxofon, där Evan Parker snurrar upp sina snabba figurer, men hittar också egna rum där fint spel ljuder. Mycket intressant." - Magnus Nygren, Soundofmusic http://www.soundofmusic.nu/som5-soundofmusic-tipsar-om-bra-musik
"Peter Pan y el príncipe de la oscuridad
HUESCA.- Las previsiones se cumplieron en la segunda noche del Jazz Alai. El trompetista Jerry González triunfó y Total Vibration fue la propuesta sorpresa. Una larga noche de trompetas y ritmos étnicos.
Abrieron fuego los Total Vibration, capitaneados por Markus Breuss, en su homenaje (que no copia o reinterpretación) a Don Cherry. Al igual que Peter Pan, Breuss tiene su mundo de "nunca jamás". Un universo musical, colorista y rítmico en el que vive en la música. Como un inquieto duende, alterna entusiasmado todo tipo de instrumentos. De la trompeta y la corneta de bolsillo a todo tipo de percusiones y chinchines pasando por caracolas o flautas de hueso, sin olvidar la aportación tecnológica de la informática. Visualmente, el despliegue instrumental que gusta hacer, tiene mucho en común con el Art Ensemble Of Chicago –y musicalmente tampoco anda tan lejos-. Acorde con la aproximación "multikulti" de Cherry, se paseó por los ritmos, sonidos y melodías de medio mundo y, por supuesto, no faltaron unos mantras. Hizo sonar, en un contexto de jazz, melodías, instrumentos o ecos del Lejano Oriente, India, Tibet, Turquía… y Cherry fue la excusa para disfrutar creando con un grupo fantástico. Impresionante el saxofonista Per Gärdin, muy en la onda de Roscoe Mitchel en el Art Ensemble.
Por más que "viejo conocido", el batería Javier Carmona no deja de sorprender. Lleva cinco años de residencia en Londres tocando con la flor y nata de la escena libreimprovisadora británica y no para de crecer. Y completando, la japonesa Tsukiko Amakawa, teclados, percusiones tibetanas o tampura, responsable de la fijación del sonido del grupo a la tierra a falta de un bajista. Coherencia y fundamento." - Jesus Moreno, Diario del AltoAragón 17.5 2010 https://www.diariodelaltoaragon.es/NoticiasDetalle.aspx?Id=630464